economiseer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: economiseer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- eco·no·mi·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
economiseren |
economiseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van economiseren
- Ik economiseer.
- gebiedende wijs van economiseren
- Economiseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van economiseren
- Economiseer je?