domineert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • do·mi·neert

Werkwoord

vervoeging van
domineren

domineert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van domineren
    • Jij domineert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van domineren
    • Hij domineert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van domineren
    • Domineert!