domesticeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • do·mes·ti·ceer·de

Werkwoord

vervoeging van
domesticeren

domesticeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van domesticeren
    • Ik domesticeerde. 
    • Jij domesticeerde. 
    • Hij, zij, het domesticeerde.