Naar inhoud springen

diversificeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·ver·si·fi·ceer

Werkwoord

vervoeging van
diversificeren

diversificeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diversificeren
    • Ik diversificeer. 
  2. gebiedende wijs van diversificeren
    • Diversificeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diversificeren
    • Diversificeer je?