distingeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·tin·geert

Werkwoord

vervoeging van
distingeren

distingeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van distingeren
    • Jij distingeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van distingeren
    • Hij distingeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van distingeren
    • Distingeert!