dissipeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·si·peer

Werkwoord

vervoeging van
dissiperen

dissipeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dissiperen
    • Ik dissipeer. 
  2. gebiedende wijs van dissiperen
    • Dissipeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dissiperen
    • Dissipeer je? 

Gangbaarheid