dissimileerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dis·si·mi·leer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dissimileren |
dissimileerde
- enkelvoud verleden tijd van dissimileren
- Ik dissimileerde.
- Jij dissimileerde.
- Hij, zij, het dissimileerde.
- Ik dissimileerde.