dissimileerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·si·mi·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
dissimileren

dissimileerde

  1. enkelvoud verleden tijd van dissimileren
    • Ik dissimileerde. 
    • Jij dissimileerde. 
    • Hij, zij, het dissimileerde.