diffameert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dif·fa·meert

Werkwoord

vervoeging van
diffameren

diffameert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diffameren
    • Jij diffameert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diffameren
    • Hij diffameert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van diffameren
    • Diffameert!