desinfecteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • des·in·fec·teert

Werkwoord

vervoeging van
desinfecteren

desinfecteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van desinfecteren
    • Jij desinfecteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van desinfecteren
    • Hij desinfecteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van desinfecteren
    • Desinfecteert!