deballoteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·bal·lo·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
deballoteren

deballoteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van deballoteren
    • Ik deballoteerde. 
    • Jij deballoteerde. 
    • Hij, zij, het deballoteerde.