culmineer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cul·mi·neer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
culmineren |
culmineer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van culmineren
- Ik culmineer.
- gebiedende wijs van culmineren
- Culmineer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van culmineren
- Culmineer je?