criminaliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cri·mi·na·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
criminaliseren

criminaliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van criminaliseren
    • Ik criminaliseer. 
  2. gebiedende wijs van criminaliseren
    • Criminaliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van criminaliseren
    • Criminaliseer je?