couverteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cou·ver·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
couverteren

couverteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van couverteren
    • Ik couverteerde. 
    • Jij couverteerde. 
    • Hij, zij, het couverteerde.