Naar inhoud springen

couverteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cou·ver·teer

Werkwoord

vervoeging van
couverteren

couverteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van couverteren
    • Ik couverteer. 
  2. gebiedende wijs van couverteren
    • Couverteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van couverteren
    • Couverteer je? 

Gangbaarheid