correspondeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cor·res·pon·deer

Werkwoord

vervoeging van
corresponderen

correspondeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van corresponderen
    • Ik correspondeer. 
  2. gebiedende wijs van corresponderen
    • Correspondeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van corresponderen
    • Correspondeer je?