convoceert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: convoceert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·vo·ceert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
convoceren |
convoceert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van convoceren
- Jij convoceert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van convoceren
- Hij convoceert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van convoceren
- Convoceert!