converseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ver·seer

Werkwoord

vervoeging van
converseren

converseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van converseren
    • Ik converseer. 
  2. gebiedende wijs van converseren
    • Converseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van converseren
    • Converseer je?