convergeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ver·geert

Werkwoord

vervoeging van
convergeren

convergeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van convergeren
    • Jij convergeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van convergeren
    • Hij convergeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van convergeren
    • Convergeert!