convenieer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: convenieer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·ve·ni·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
conveniëren |
convenieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van conveniëren
- Ik convenieer.
- gebiedende wijs van conveniëren
- Convenieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van conveniëren
- Convenieer je?