contrasteer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: contrasteer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·tras·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
contrasteren |
contrasteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van contrasteren
- Ik contrasteer.
- gebiedende wijs van contrasteren
- Contrasteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van contrasteren
- Contrasteer je?