contesteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·tes·teer

Werkwoord

vervoeging van
contesteren

contesteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van contesteren
    • Ik contesteer. 
  2. gebiedende wijs van contesteren
    • Contesteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van contesteren
    • Contesteer je?