confronteerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·fron·teer·den

Werkwoord

vervoeging van
confronteren

confronteerden

  1. meervoud verleden tijd van confronteren
    • Wij confronteerden. 
    • Jullie confronteerden. 
    • Zij confronteerden.