confabuleerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·fa·bu·leer·den

Werkwoord

vervoeging van
confabuleren

confabuleerden

  1. meervoud verleden tijd van confabuleren
    • Wij confabuleerden. 
    • Jullie confabuleerden. 
    • Zij confabuleerden.