confabuleerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- con·fa·bu·leer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
confabuleren |
confabuleerden
- meervoud verleden tijd van confabuleren
- Wij confabuleerden.
- Jullie confabuleerden.
- Zij confabuleerden.
- Wij confabuleerden.