confabuleer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: confabuleer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·fa·bu·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
confabuleren |
confabuleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van confabuleren
- Ik confabuleer.
- gebiedende wijs van confabuleren
- Confabuleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van confabuleren
- Confabuleer je?