coaguleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- co·a·gu·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
coaguleren |
coaguleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coaguleren
- Ik coaguleer.
- gebiedende wijs van coaguleren
- Coaguleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coaguleren
- Coaguleer je?