coaguleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·a·gu·leer

Werkwoord

vervoeging van
coaguleren

coaguleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coaguleren
    • Ik coaguleer. 
  2. gebiedende wijs van coaguleren
    • Coaguleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coaguleren
    • Coaguleer je?