coördineer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·or·di·neer

Werkwoord

vervoeging van
coördineren

coördineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coördineren
    • Ik coördineer. 
  2. gebiedende wijs van coördineren
    • Coördineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coördineren
    • Coördineer je?