changeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chan·geer

Werkwoord

vervoeging van
changeren

changeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van changeren
    • Ik changeer. 
  2. gebiedende wijs van changeren
    • Changeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van changeren
    • Changeer je? 

Gangbaarheid