causeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cau·seert

Werkwoord

vervoeging van
causeren

causeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van causeren
    • Jij causeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van causeren
    • Hij causeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van causeren
    • Causeert!