capituleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·pi·tu·leer

Werkwoord

vervoeging van
capituleren

capituleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van capituleren
    • Ik capituleer. 
  2. gebiedende wijs van capituleren
    • Capituleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van capituleren
    • Capituleer je?