calculeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cal·cu·leer

Werkwoord

vervoeging van
calculeren

calculeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van calculeren
    • Ik calculeer. 
  2. gebiedende wijs van calculeren
    • Calculeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van calculeren
    • Calculeer je?