buitensluit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·sluit

Werkwoord

vervoeging van
buitensluiten

buitensluit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buitensluiten
    • ... dat ik buitensluit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buitensluiten
    • ... dat jij buitensluit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buitensluiten
    • ... dat hij buitensluit.