buitensloten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·slo·ten

Werkwoord

vervoeging van
buitensluiten

buitensloten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van buitensluiten
    • ...dat wij buitensloten. 
    • ...dat jullie buitensloten. 
    • ...dat zij buitensloten.