budgetteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bud·get·teert

Werkwoord

vervoeging van
budgetteren

budgetteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van budgetteren
    • Jij budgetteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van budgetteren
    • Hij budgetteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van budgetteren
    • Budgetteert!