Naar inhoud springen

broebel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • broe·bel

Werkwoord

vervoeging van
broebelen

broebel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van broebelen
    • Ik broebel. 
  2. gebiedende wijs van broebelen
    • Broebel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van broebelen
    • Broebel je? 

Gangbaarheid