bricoleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bri·co·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bricoleren |
bricoleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bricoleren
- Ik bricoleer.
- gebiedende wijs van bricoleren
- Bricoleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bricoleren
- Bricoleer je?
Gangbaarheid
- Het woord bricoleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.