bracht
Uiterlijk
- bracht
vervoeging van |
---|
brengen |
bracht
- enkelvoud verleden tijd van brengen
- Ik bracht.
- Jij bracht.
- Hij, zij, het bracht.
- Ik bracht.
- ▸ Zeehonden voeren: "Ik ben van 1971, net als de zeehondencrèche. Ik weet niet beter dan dat dit hier hoort", zei Agnes Klont uit Pieterburen. "We hebben hier zoveel meegemaakt. Bekende Nederlanders over de vloer, toeristen uit het buitenland. Vriendinnen van mij gingen 's nachts nog even zeehonden voeren tussen het stappen door. Het bracht leven in het dorp."[1]
- Het woord bracht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bracht" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Weblink bron “Pieterburen is echt (bijna) leeg na vrijlating Ollie en Brandy” (20 april 2025), NOS
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be