bosseleert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bosseleert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bos·se·leert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bosseleren |
bosseleert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bosseleren
- Jij bosseleert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bosseleren
- Hij bosseleert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bosseleren
- Bosseleert!