borgde
Uiterlijk
- borg·de
vervoeging van |
---|
borgen |
borgde
- enkelvoud verleden tijd van borgen
- Ik borgde.
- Jij borgde.
- Hij, zij, het borgde.
- Ik borgde.
- Het woord borgde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
borgen |
borgde