boogdeurtje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boog·deur·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het boogdeurtjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord boogdeur
     Het dak was van stro, de muren waren rood en wit, de open vensterluiken van de kleingeruite raampjes wit en groen; het blauwe boogdeurtje welfde...[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 november 2023 Weblink bron “Verzameld werk. Deel 5.” (1978), Manteau, Brussel, ISBN 9022304566, p. 925