blasfemeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blas·fe·meer·de

Werkwoord

vervoeging van
blasfemeren

blasfemeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van blasfemeren
    • Ik blasfemeerde. 
    • Jij blasfemeerde. 
    • Hij, zij, het blasfemeerde.