binnensleepten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·sleep·ten

Werkwoord

vervoeging van
binnenslepen

binnensleepten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van binnenslepen
    • ...dat wij binnensleepten. 
    • ...dat jullie binnensleepten. 
    • ...dat zij binnensleepten.