binnenging

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·ging

Werkwoord

vervoeging van
binnengaan

binnenging

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van binnengaan
    • ... dat ik binnenging. 
    • ... dat jij binnenging. 
    • ... dat hij, zij, het binnenging. 
     Logischerwijze wilde zij dicht bij haar man zijn. Aan de andere kant was het zo dat niemand voor de lol een ziekenhuis binnenging.[1]

Verwijzingen