bimbamt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bim·bamt

Werkwoord

vervoeging van
bimbammen

bimbamt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bimbammen
    • Jij bimbamt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bimbammen
    • Hij bimbamt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bimbammen
    • Bimbamt! 

Gangbaarheid