bijwerkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·werkt

Werkwoord

vervoeging van
bijwerken

bijwerkt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijwerken
    • ... dat jij bijwerkt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijwerken
    • ... dat hij bijwerkt.