bijsloten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bij·slo·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bijsluiten |
bijsloten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van bijsluiten
- ...dat wij bijsloten.
- ...dat jullie bijsloten.
- ...dat zij bijsloten.
- ...dat wij bijsloten.