bijpast
Uiterlijk
- bij·past
vervoeging van |
---|
bijpassen |
bijpast
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijpassen
- ... dat jij bijpast.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijpassen
- ... dat hij bijpast.
- Het woord bijpast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.