bijleerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·leer·den

Werkwoord

vervoeging van
bijleren

bijleerden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van bijleren
    • ...dat wij bijleerden. 
    • ...dat jullie bijleerden. 
    • ...dat zij bijleerden.