bijleerden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bijleerden (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bij·leer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bijleren |
bijleerden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van bijleren
- ...dat wij bijleerden.
- ...dat jullie bijleerden.
- ...dat zij bijleerden.
- ...dat wij bijleerden.