bijgeluiden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bijgeluiden (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bij·ge·lui·den
Zelfstandig naamwoord
de bijgeluiden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bijgeluid
- ▸ Zonder onnodige bijgeluiden bereikte hij de zolderkamer.[1]