bijgeluid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·ge·luid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijgeluid bijgeluiden
verkleinwoord bijgeluidje bijgeluidjes

Zelfstandig naamwoord

bijgeluid o [1]

  1. een ongewenst geluid dat tijdens een actie als bijwerking wordt geproduceerd
    • De tremulant maakt te veel bijgeluid om echt mooi te zijn. Maar verder: wat een verstilling. [2] 
    • Op de bovenste verdieping van Pand 11, bevindt zich een Vocal Booth. Een hok van 1,5 bij 2 meter, ruim 2 meter hoog, taps toelopend; je kunt er net staan en je moet geen last hebben van claustrofobie. De wanden zijn voorzien van geluidsisolatiemateriaal. In de ruimte staan alleen een microfoon en koptelefoon. Een akoestisch perfecte ruimte, waar geen schreeuwend broertje, blaffende hond of dichtslaande deur te horen is. Hier kan zang en muziek opgenomen worden zonder enig bijgeluid. [3] 
    • Helemaal probleemloos is de reis niet geweest. Op een gegeven moment werd een naar bijgeluid gedetecteerd in de motor, wat ertoe leidde dat deze helemaal uit elkaar moest en ook heeft een defecte brandstofpomp er twee keer toe geleid dat het echtpaar zonder brandstof langs de weg kwam te staan, de laatste keer op de ringweg van Melbourne. [4] 
     Zonder onnodige bijgeluiden bereikte hij de zolderkamer.[5]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen