bezochten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zoch·ten

Werkwoord

vervoeging van
bezoeken

bezochten

  1. meervoud verleden tijd van bezoeken
    • Wij bezochten. 
    • Jullie bezochten. 
    • Zij bezochten. 
     Naargelang ze de site vaker bezochten, groeide hun aversie tegen het all-inclusive systeem.[1]

Verwijzingen